Venkatraman Ramakrishnan, de man van de dood. Hoewel dit niet klinkt als een goede naam, is het: Ramakrishnan is een van ’s werelds meest vooraanstaande wetenschappers op het gebied van structurele biologie en cellulaire processen gerelateerd aan veroudering en dood. Hij ontving in 2009 de Nobelprijs voor de chemie voor zijn ontdekking van de structuur van het ribosoom, een cruciale cellulaire machine die verantwoordelijk is voor genexpressie.
Ramakrishnan is niet alleen een toonaangevende onderzoeker, maar ook een productieve auteur. Na het enorme succes van De genmachineeen memoires waarin hij zijn menselijke en wetenschappelijke reis vertelt, publiceerde hij de Mighty Waarom we sterveneen boek – zoals de naam al doet vermoeden – heeft precies gedeeld om de dynamiek te illustreren die veroudering reguleert en die, geleidelijk en onverbiddelijk, tot de dood leiden.
Ramakrishnan was onlangs in Italië, in Milaan, waar hij een lezing gaf op de tweede editie van de Milan Longevity Summit, het belangrijkste Italiaanse evenement gewijd aan levensduur en psycho-fysieke welzijn, georganiseerd door BrainCircle Italië. Het was een kans om hem te ontmoeten en hem een paar vragen te stellen. Dit interview is bewerkt voor duidelijkheid en lengte.
Wired: Professor Ramakrishnan, de cruciale vraag in uw boek is Waarom we sterven. Maar wat is precies de dood?
Venki Ramakrishnan: Met de dood bedoelen we het onomkeerbare verlies van het vermogen om als een coherent individu te functioneren. Het is het resultaat van het falen van een kritisch systeem of apparaat, bijvoorbeeld hart-, hersen-, long- of nierfalen. In deze zin is er een schijnbare paradox: wanneer ons organisme als geheel leeft, sterven miljoenen cellen in ons constant en realiseren we het niet eens. Aan de andere kant, op het moment van overlijden, leven de meeste cellen in ons lichaam nog en werken hele organen nog steeds en kunnen worden gedoneerd aan mensen die transplantatie nodig hebben. Maar op dat moment heeft het lichaam het vermogen om als geheel te functioneren verloren. In deze zin is het daarom belangrijk om onderscheid te maken tussen celdood en de dood van het individu.
Over dood en veroudering gesproken, je zegt in je meest recente boek dat je “een objectieve blik wilde geven op ons huidige begrip van de twee fenomenen.” Wat was de grootste verrassing of de meest diepe overtuiging dat je moest heroverwegen tijdens het schrijven en onderzoeken van dit werk?
Er zijn eigenlijk verschillende verrassingen geweest. Een daarvan is dat de dood, in tegenstelling tot wat men denkt, niet wordt geprogrammeerd door onze genen. Evolutie maakt het niet uit hoe lang we leven, maar selecteert alleen het vermogen om onze genen door te geven, een proces dat bekend staat als “fitness” in de evolutionaire biologie. De geselecteerde eigenschappen zijn dus degenen die ons helpen de kindertijd te overleven en reproduceren. En het zijn deze eigenschappen, later in het leven, die veroudering en achteruitgang veroorzaken.
Een andere merkwaardige bevinding was het feit dat veroudering niet alleen te wijten is aan slijtage op cellen. Slijtage gebeurt constant in alle levende dingen, maar verschillende soorten hebben een zeer verschillende levensduur. In plaats daarvan is de levensduur het resultaat van een evenwicht tussen de uitgaven van middelen die nodig zijn om het organisme te laten functioneren en te repareren en die nodig zijn om het te laten groeien, volwassen te worden en gezond te houden totdat het de nakomelingen reproduceert en voedt.